In drie stappen handmatig fotograferen

Begint het te irriteren wanneer de flitser telkens open springt, of dat foto’s “opeens” vol met ruis zitten, of dat er geen mooie bokeh in de foto zit? Probeer dan eens af te stappen van de automatische stand en ga eens handmatig fotograferen. Om te beginnen, fotografeer in de A(v)-stand, oftewel de diafragma voorkeuze stand. M.a.w. kies niet gelijk voor de M stand, wanneer je van de automatische stand afkomt. De M stand is ook niet iets wat perse bereikt hoeft te worden! De A(v)-stand voldoet prima in vrijwel alle situaties en is veel fijner om in te fotograferen!

  1. Kies je diafragma

Het diafragma bevindt zich niet in de body van je camera, maar in je lens. Het bestaat uit diverse metalen plaatjes die lamellen worden genoemd. Deze lamellen samen vormen een cirkelvormige opening. Door de lamellen te verschuiven verandert de grootte van de opening. Hierdoor wordt de hoeveelheid licht, wat op je sensor valt, geregeld. Een kleine opening laat uiteraard minder licht door dan een grote opening. Als je diafragma helemaal openstaat, laat de lens het meeste licht door. Dit wordt ook wel de lichtsterkte van de lens genoemd.

 

De diafragmaopeningen worden aangeduid met een F-getal, ook wel de diafragmawaarde genoemd. Het is even wennen aan het feit dat een grote diafragmaopening een lager F-getal geeft. Zo is een F2.8 een grote diafragmaopening, die veel licht doorlaat, terwijl een F22 een kleinere opening heeft, waardoor weinig licht valt. Een ander punt van attentie is de hoeveelheid licht wat op de sensor valt bij een verandering van de diafragmaopening. Hoewel het een verdubbeling is van F4 naar F8, betekent dit niet dat de hoeveelheid licht ook verdubbeld. Als de diameter van een cirkel met een factor twee toeneemt, neemt de lichtdoorlatende oppervlakte namelijk toe met twee in het kwadraat. Bij een verdubbeling van een diafragma zal dus 4 keer zoveel licht op de sensor vallen!

Als je op een zonnige dag buiten aan het fotograferen bent, zal er veel licht op je sensor vallen. Hierdoor kan je met een kleinere diafragma (groter f-getal) werken. Je dempt het licht, wat direct invloed heeft op je sluitertijd. Ga je daarna naar binnen zal het licht sterk minder zijn. Als je het diafragma dan ongewijzigd laat, wordt de belichtingstijd te lang om nog uit de hand te fotograferen. Je kunt dan een groter diafragma (lager f-getal) kiezen.

Met de meeste camera’s is de diafragmavoorkeuze in te stellen. Deze is instelbaar middels een (draai)knop op of via het menu in de camera. Bij de meeste camera’s zal de diafragmavoorkeuze aangeduid zijn met een ‘A’ (Engels: Aperture), bij Canon ‘Av’. De werking van deze voorkeuze is simpel: de fotograaf stelt het gewenste diafragma in, de camera kiest automatisch de bijpassende sluitertijd!

Bij een groot diafragma heb je maar heel weinig scherp in je foto, dit creëert dus een mooie onscherpe achtergrond. Bij een klein diafragma heb je veel scherpte in je foto, van voor tot achter is bijna je hele foto scherp. Zie onderstaand schema.

Om je diafragma te kiezen moet je dus bepalen of je een onscherpe achtergrond wilt of niet. Stel, in dit voorbeeld gaan we even een portret foto maken. Dan is het mooi als de achtergrond onscherp is, maar we willen wel dat het hele gezicht scherp is. Niet alleen het puntje van de neus, maar van de neus tot aan de oren. Een diafragma van f/1.8 is waarschijnlijk een beetje te groot, dus laten we kiezen voor ongeveer f/3.0. Heb je een lens die een maximale opening van f/5.6 heeft, dan kun je deze altijd gebruiken.

Neveneffect:

Het diafragma regelt niet alleen de hoeveelheid licht wat op de sensor valt, maar regelt indirect ook de scherpte. Een grote diafragma (laag f-getal) geeft ook minder scherptediepte. Elke lens heeft een bepaalde diafragmawaarde waarbij de lens op zijn scherpst is. Dit is het beste weer te geven in een parabool: de scherpte van de lens verloopt van onscherp naar scherp om daarna weer onscherp te worden. De meeste lenzen zijn het scherpst tussen F8 en F13. Het is uitproberen bij welke diafragmawaarde een lens het scherpst is.

Een opmerking hierbij is dat bij spiegelreflexen het diafragma gewoonlijk helemaal open staat voor een zo helder mogelijk zoekerbeeld (behalve bij Live View). Het gaat pas dicht tot de ingestelde waarde als je de opname maakt. Het optische zoekerbeeld geeft dus een vertekend beeld van de scherptediepte. Om de scherptediepte te controleren, sluit je het diafragma tot de ingestelde waarde met de scherptediepte controleknop. Deze zit op je body, bij de lensvatting.

Hoe verder het diafragma is dicht gezet, hoe minder licht er binnenkomt en hoe langer de sluitertijd wordt. Houd dus altijd de sluitertijd in het oog om ‘bewogen’ foto’s te voorkomen.

  1. Kijk naar je sluitertijd

Goed, we hebben ons diafragma gekozen. Dan gaan we nu de sluitertijd eens bekijken.

In feite zou de sluiter in de (digitale) spiegelreflex beter ‘opener’ heten. Het uit een aantal metalen lamellen opgebouwde schuifje voor de beeldsensor zit namelijk bijna altijd potdicht. Alleen wanneer je de ontspanknop helemaal indrukt (of Live View inschakelt), geven de lamellen de beeldsensor gedurende een bepaalde tijd vrij. Deze tijd varieert van minuten of uren tot een minieme fractie van een seconde en wordt sluitertijd of belichtingstijd genoemd.

We kunnen d.m.v. het diafragma in de lens meer te openen meer licht naar de beeldsensor door sluizen. Of we kunnen de sluiter langer laten openstaan. Een tweemaal zo lange sluitertijd (bijvoorbeeld 1/30 in plaats van 1/60 seconde) heeft hetzelfde effect als één stop grotere diafragmaopening (bijvoorbeeld F4 in plaats van F5.6). Voor de belichting althans, want voor het beeld (scherpte) maakt het wel degelijk uit. In grote lijnen kun je stellen dat waar je de scherptediepte regelt met het diafragma, je via de sluitertijd beweging doseert.

 Moderne beeldsensoren zijn vele malen lichtgevoeliger dan die van vroeger. Toch gelden dezelfde optische vuistregels als voorheen. Om een bewegend onderwerp haarscherp vast te leggen (‘bevriezen’), moet de belichtingstijd/sluitertijd kort genoeg zijn. In de eerste plaats hangt dit af van de snelheid waarmee het onderwerp zich beweegt.

Maar ook hoe groot het onderwerp in beeld komt, speelt een rol. Als je een raceauto in volle vaart beeldvullend op de foto wilt zetten, heb je een kortere sluitertijd nodig dan wanneer je er een overzichtsfoto van maakt.

Een derde factor is de bewegingsrichting. Als die raceauto rechts op je afkomt is een sluitertijd van 1/250 of 1/500 seconde waarschijnlijk kort genoeg, terwijl je 1/2000 seconde nodig hebt als diezelfde raceauto dwars door je beeld raast.

Met een kortere sluitertijd bevries je niet alleen de bewegingen van je onderwerp, maar ook de bewegingen van jou als fotograaf. Naast bewegingsonscherpte heb je namelijk ook met (je eigen) trillingsonscherpte te maken. Hoe langer de sluitertijd, hoe lastiger het is om de camera stil te houden. Een ezelsbruggetje is dat de sluitertijd niet langer mag zijn dan één gedeeld door de brandpuntsafstand van het objectief. Dus bij een brandpuntsafstand van 50mm mag de sluitertijd 1/50 seconden zijn om uit de hand te fotograferen. Houd hierbij wel rekening met de ‘cropfactor’.

Automatisch of zelf in de hand?

In de programmastand en bij automatische belichting met diafragmavoorkeuze wordt de sluitertijd bepaald door de camera. Motief-programma’s, als ‘sport’ houden de sluitertijden zo kort mogelijk. Daarnaast kun je de sluitertijd op iedere spiegelreflex met de hand instellen. Bij handmatige belichting regel je zelf zowel de sluitertijd als het diafragma. Maar je kunt ook kiezen voor automatische belichting met sluitertijdvoorkeuze, waarbij de camera het diafragma aanpast aan de door jou gekozen sluitertijd.

Op de keuzeknop of in het menu wordt deze belichtingsmethode weergegeven door ‘S’ of ‘Tv’. Je kunt ook het diafragma aanpassen (‘A’), de camera zorgt voor bijpassende sluitertijd. Zodoende ben je altijd verzekerd van de kortst mogelijke sluitertijd. Als je jouw camera instelt op sluitertijdvoorkeuze en de zon breekt door de wolken, kiest de automaat namelijk geen kortere sluitertijd, maar een kleiner diafragma. Zelfs wanneer een korte (of lange) sluitertijd je eerste prioriteit is, ben je dus per saldo doorgaans beter af met diafragmavoorkeuze. Alleen wanneer je per se een bepaalde sluitertijd wilt, is sluitertijdvoorkeuze de beste optie.

Relatief.

Al met al is er aan de invloed van de sluitertijd op je foto niets geheimzinnigs. Als je beweging wilt bevriezen, gebruik je een korte en als je beweging wilt laten zien, juist een lange sluitertijd. ‘Kort’ en ‘lang’ zijn in dit verband allebei relatief. Zelfs sterren aan de nachthemel ‘bewegen’ wanneer je maar lang genoeg belicht. Als de sluitertijd te kort is om bewegingsonderschepte vast te leggen, zelfs met het kleinste diafragma en de laagste iso-waarde, kan een grijsfilter je redding zijn. Verlaat gerust de gebaande paden en vergeet daarbij niet dat je onderwerp niet het enige is wat beweegt. Wanneer je volledige vrijheid wilt om met sluitertijden te variëren, kun je niet zonder statief.

Vertaald naar de camera, druk de ontspanknop zacht in. In je schermpje zie je nu de sluitertijd waarde verschijnen, bijvoorbeeld 1/125. Bekijk nu eens je lens. Hoeveel millimeter is de maximale waarde? Wanneer dit een 70-300mm lens is, dan is deze waarde 300. Fotografeer je met een 17-55mm, dan is deze waarde 55. Gebruiken we nu het ezelsbruggetje dan moet de sluitertijd met de 70-300mm lens 1/300e seconde zijn. Maar de camera gaf 1/125 seconde aan. Dat is dus niet snel genoeg! Wat nu?

Wanneer we het diafragma niet meer willen aanpassen, tenslotte hadden we die net zorgvuldig bepaald, kunnen we nog een derde waarde aanpassen!

3. Pas de ISO waarde aan:

De afkorting van ISO staat voor International Organization for Standardization. De term ISO heeft dus eigenlijk niets met fotografie te maken maar wordt wel voortdurend gebruikt binnen de fotografie. De term heeft enkel betekenis op lichtgevoeligheid ongeacht de branche waarin je werkt of waarbinnen je je hobby uitvoert. Een goede lichtsensor is een gevoelige sensor, want hoe gevoeliger de sensor is des te beter deze het beschikbare licht kan opvangen.

Diafragma en sluitertijd hebben in combinatie veel weg van een waterkraan. Die kun je verder of minder ver opendraaien (diafragma) en korter of langer laten openstaan (sluitertijd). Zo zorg je dat de beeldsensor exact de benodigde dosis licht voor een correct belichte foto krijgt. De ISO waarde (de lichtgevoeligheid) gaat ons verder helpen.

Ook de lichtgevoeligheid van de sensor is in te stellen, van foto tot foto. Je hoeft bij minder licht niet gelijk naar een flitser, een studiolamp of een statief te grijpen. Door het aanwezige licht te gebruiken, behoud je bovendien de sfeer, wat het resultaat ten goede komt.

De lichtgevoeligheid van de sensor bepaal je met de ISO-waarde. Hoe hoger die waarde, hoe gevoeliger de sensor wordt. Bij een verdubbeling van de ISO-waarde gedraagt de sensor zich alsof hij tweemaal zo gevoelig wordt voor licht. Bij ISO 200 is dus 0,5x zoveel licht nodig als bij ISO 100. Daardoor kun je een kleinere diafragmaopening kiezen voor meer scherptediepte, of een kortere sluitertijd om bewegingsonscherpte te voorkomen. In veel gevallen kun je de lichtgevoeligheid desgewenst ook in halve of derde stappen instellen, net als diafragma en sluitertijd.

Op veel camera’s staat de ISO-waarde op 100. Vaak is dat meteen de laagste waarde die je kunt instellen. Op het eerste gezicht een merkwaardige keus, wat een lagere waarde betekent dat je meer licht nodig hebt. Het lijkt misschien het beste om altijd voor de hoogst mogelijke gevoeligheid te gaan, maar dat is niet zo. Bij hogere ISO-waarden neemt de technische kwaliteit van de foto af.

Wil je een klein diafragma gebruiken voor voldoende scherptediepte, maar is er onvoldoende licht? Of zijn de sluitertijden te lang om snelle actie te ‘bevriezen’? Dan is het een goed moment om de ISO-waarde te verhogen. Je hebt zo meer vrijheid om een diafragmawaarde of sluitertijd te kiezen die onder de gegeven lichtomstandigheden anders niet haalbaar zou zijn. Door de ISO-waarde flink op te voeren, kun je zonder statief en flitser toch foto’s maken.

Er zijn natuurlijk wel grenzen. In het bijna donker wordt de belichtingstijd zelfs bij een hoge ISO-waarde te lang om nog uit de hand te fotograferen. Behalve te weinig kan er ook teveel licht zijn. Je sluitertijden worden zo kort dat je alles ‘bevriest’. En dat terwijl een beetje bewegingsonscherpte juist welkom zou zijn. Met een lagere ISO-waarde krijg je dan langere sluitertijden en los je ook dat probleem op.

Kwaliteit

Indirect bepaal je met de ISO-waarde ook de technische kwaliteit van je foto. Op een gegeven moment wordt de ruis te prominent. Op de camera kun je ruisonderdrukking inschakelen en ook achteraf op de computer kun je overmatig beeldruis verwijderen, hoewel je foto’s dan iets waziger worden en er details verloren gaan. Elke camera heeft een ISO-waarde waar je bij voorkeur niet overheen gaat. Welke waarde dat is, verschilt per camera/merk. Bij een spiegelreflexcamera heb je beduidend meer ruimte dan bij een compact camera. Ter geruststelling: ‘korrelige’ plaatjes kunnen soms heel fraai zijn. En een technisch mindere foto kan met fotobewerkingssoftware nog altijd verbeterd worden, een bewogen foto betekent helemaal geen foto!

Nog even terug naar het voorbeeld waar we de belichting mee afsloten: zet de ISO waarde ietsjes hoger, en bekijk nog eens de sluitertijd die de camera aangeeft. Doe dit net zo lang tot je camera die sluitertijd 1/300e seconde aan geeft. Is je model nogal beweeglijk, kies dan voor de zekerheid nog één ISO stapje hoger, dan kom je uit op misschien 1/320e seconde, en dan heb je net wat meer speling.

Uiteraard is de laagst mogelijke ISO-waarde het beste, maar wanneer moet je de ISO-waarden aanpassen of moet je deze wellicht helemaal niet aanpassen. Om dit voor je zelf te bepalen kun je wellicht wat hebben aan onderstaande vragen.

ISO-waarde vragen:

Fotografeer je uit de vrije hand?
Wanneer je een statief gebruikt kun je de sluitersnelheid verlengen, waardoor de ISO laag kan blijven.

Beweegt het onderwerp?
Als je onderwerp absoluut niet beweegt (zoals bijvoorbeeld bij productfotografie) en wanneer je een statief gebruikt kan de de sluitersnelheid verlengd worden en de ISO laag blijven.

Heb je een grote scherptediepte nodig?
Als je die niet nodig hebt kun je overwegen om het diafragma wat te vergroten (lager f-getal) waardoor er meer licht op de sensor valt en de ISO laag kan blijven.

Kun je gebruik maken van kunstlicht?
Het gebruik van een flitser of een lamp kan meer licht op de sensor brengen waardoor de ISO omlaag kan.

Kun je wat ruis gebruiken?
Soms is een foto beter af met wat ruis. Sommigen houden daar juist van. In dat geval kun je de ISO juist omhoog gooien om juist ruis te verkrijgen.

Wordt de foto nog vergroot?
Wanneer de foto niet (ver)groot afgedrukt hoeft te worden zal een beetje ruis dan ook niet zichtbaar zijn. Ook hier is het dan geen probleem om de ISO wat te verhogen.