Enkele basis tips voor mooiere foto’s
Zes tips om uit te proberen om, wanneer het nodig is, (iets) meer uit je foto’s te halen.
1. Check je sluitertijden in de EXIF van je gemaakte foto’s eens. Zijn deze wel snel genoeg? Denk aan het ezelsbruggetje dat je sluitertijd altijd 1/de brandpuntsafstand ‘moet’ zijn. Fotografeer jij dus op 200mm, dan moet je sluitertijd 1/200e sec of sneller zijn. Dit kan het verschil maken tussen een scherpe of onscherpe foto!
2. Probeer eens zelf een focuspunt te selecteren. Je camera heeft meerdere focuspunten, sommige camera’s hebben er 3, maar anderen 12 of nog veel meer. Dit ligt een beetje aan je camera. De focuspunten zijn de vierkantjes in je schermpje die rood oplichten als je iets scherp in beeld hebt. Vaak hoor je ook nog een klein piepje. Het puntje dat rood oplicht is het punt dat scherp zal worden in je foto, maar dat is niet altijd het punt wat jij scherp wil. Je kunt ook zelf een punt selecteren! Dit doe je door de knop met het vierkantje met kleinere vierkantjes erin ingedrukt te houden terwijl je door de zoeker kijkt en te draaien aan het wieltje.
3. Speel met je diafragma! Met behulp van je diafragma kun je licht toevoegen of uit je foto halen, maar ook de achtergrond onscherper maken. Dit noem je de scherptediepte. Vaak geeft het een rustig en mooi beeld als de achtergrond onscherp is en het onderwerp er duidelijk uitspringt. Voor een kleine scherptediepte, en dus een onscherpe achtergrond, gebruik je een zo groot mogelijk diafragma. Een groot diafragma heeft een klein getal (f/1,2 tot ongeveer f/5.6 bij een telelens).
4. Probeer eens wat andere composities. Je onderwerp hoeft niet in het midden te staan, je kan de voorgrond ook meer ruimte geven. Of heb je bijvoorbeeld te maken een mooie lucht boven je onderwerp? Geef deze dan wat meer ruimte. Denk er ook aan dat je aan de kant waar je onderwerp op kijkt altijd wat meer ruimte over laat. Fotografeer je een dier (mens, auto of ander onderwerp) die naar links kijkt, loopt of vliegt, zorg dan dat je links in de foto ruimte overhoudt, zodat hij niet tegen de rand van de foto aan lijkt te vliegen.
5. Hak geen lichaamsdelen af! Een belangrijk punt, kijk altijd even of handen, voeten, armen, oren en hoofden volledig op de foto staan. Natuurlijk kun je ervoor kiezen een specifiek deel van het lichaam op de foto te zetten, maar let er dan op hoe je de rest van de delen ‘afsnijd’.
6. Zet je onderwerp in de schaduw. Veel mensen denken dat je voor een goede foto zon nodig hebt, een logische gedachte. Maar nee, het tegendeel is waar! Haal je onderwerp uit de zon en plaats hem/haar/het eens in de schaduw als dat kan. Je zult zien dat er ineens meer kleuren verschijnen, harde schaduwen juist verdwijnen en het belichten ineens veel makkelijker wordt. Het is niet voor niets dat fotografen bewolkt weer makkelijker vinden. Zie bijvoorbeeld de foto hieronder waar de kleuren waar de zon op schijnt minder tot hun recht komen dan het deel wat in de schaduw ligt.